Blog

In my blood

Ik sjok over straat met in mijn kielzog een bolderkar. Een blauwe, volgestouwd met twee blauwe tenten en blauw tentzeil. Het is stil en haast uitgestorven. Alle mensen zijn naar hun werk – alhoewel er gezien de hoeveelheid auto’s op de opritten meer thuis dan uit zullen zijn – en alle kinderen zitten netjes in bankjes opgeborgen. De blauwe kliko’s op de stoepranden suggereren dat het woensdag is. Het gewicht van mijn aanhangsel rechtvaardigt het slome tempo waarin ik me voortbeweeg. De ochtendhitte die al van de zon afstraalt maakt dat ik me haast kruipend over de tegels voel gaan. Door mijn slakkengangetje heb ik ruim gelegenheid de enorme keur aan dozen naast, op en tussen de kliko’s te bestuderen. Als ik een turflijstje bij me had, zouden Plus en Hello Fresh om de winst wedijveren, gevolgd door meerdere fabrikanten van luchtkoelers en zwemattributen. De naam van een andere doos brengt me wat in verwarring; Stardupp, alsof degene die Startup tegen de beletteraar zei net een enorme verkoudheid had, of – zoals ik nu – door graspollen gezegend was met een dichtgeslibde, snot producerende neus met bijbehorende jeuk- en traanogen. Het blijkt een sup-merk te zijn, zie ik later als ik tijdens een avondwandeling langs het water een groene Stardupp op een autodak gebonden zie.

Mijn huidige stek aan het water krijgt steeds meer weg van een tropische locatie. Overdag wappert de groene vlag ten teken dat het water schoon is, parasols wedijveren om de beste schaduwplek en er wordt gezwommen – voor zover dat mogelijk is in knie- tot, vooruit, heupdiep water met daarin een gulle hoeveelheid plant – gevaren en gesupt. ’s Avonds komen de sporters en worden beachvolleybalnetten opgetuigd, strijken de kanoërs neer voor een korte pauze en galmt de muziek van de personal trainers over de kade. Het doet me denken aan mijn vakanties in Italië, waar je overdag loom van de hitte tussen water, ijs en strand laveert en ’s avonds flaneert door de gezellige, oude stadjes.

Op een tijdstip waarop je met de huidige temperaturen siësta hoort te houden en al zeker geen wandeling moet maken, sjok ik wederom de wijk door. Ik hop van schaduw naar schaduw en maak weer gebruik van mijn tempo om te koekeloeren. Dit keer is het een bureaustoel die wacht tot de vuilniswagen hem meeneemt. Hij ziet er op het eerste gezicht nog prima uit, maar als ik dichterbij kom zie ik dat de grijze stukken aan weerszijden van de rugleuning niet door de ontwerper zijn bedacht. Ik vraag me af hoe de vorige eigenaar van de stoel zijn uren doorbracht, of liever waarmee. Want hoe krijg je in hemelsnaam twee stukken bekleding kapot geschuurd/gedraaid/geschoven ter hoogte van je lendenen? Dat zijn nou niet bepaald lichaamsdelen die los van de rest van je bovenlijf kunnen bewegen. Ook staan ze er niet in een bepaalde hoek vanaf, wat het verslijten van slechts twee plekken zou verklaren. Ik hoef gelukkig niet heel lang mijn hoofd over dit mysterie te breken, want uit een steegje komt een glazenwasser in monter tempo de hoek om. Hij torst een meterslange houten ladder op zijn rechterschouder, de linkerarm schommelt losjes langs zijn zij. Zijn biceps, triceps, sixpack, trapeziussen en nog een heleboel andere spieren met prachtige Latijnse namen, glimmen van kracht. Ik krijg een vette knipoog mijn kant op, vergezeld van een melodieus ‘Ciao Bella!’

Verzot op deze Italiaanse klanken mijmer ik lekker verder op mijn tocht onder de brandende Gooise zon.

Tips voor heerlijke Italiaanse films:

  • L’isola delle Rose
  • Sotto il Sole di Riccione
  • Scusato se esisto
  • Poli opposti
  • Io che amo solo te
  • Sei mai stata sulla luna?
  • Una casa nel cuore

Help!

Bij de gate staat een rij mensen te wachten. Het routinekarakter van hun reis spreekt uit hun lichaamstaal. Blik op oneindig, hangende schouders, gedwee meeschuifelend op de maat van voetje-voor-voetje-toch-vast-wat-verder-naar-voren. Het moment tot er eindelijk geboard kan worden duurt altijd te lang, de tijd trager dan traag. Ook al tikt de klok braaf de laatste minuten weg, oponthoud zit in een klein hoekje. Ze ontspannen pas als ze met ingetrokken landingsgestel hoog in het luchtruim zweven. 
Dan stuift er een dame met donkere krullen de ruimte binnen. In een oogwenk verandert de energie van muf, stoffig en gelaten naar sprankelend en nieuwsgierig, opgeschud en argwanend. Hoofden draaien, monden zakken open, ogen proberen te duiden wat er gebeurt. Maar nog voor iemand iets kan zeggen is de vrouw weer verdwenen. Als in het niets lijkt het; men komt er niet achter, want de volgende verrassing dient zich aan. Een bonte stoet volgelingen waggelt, trippelt, fladdert en scharrelt binnen. Nu ontwaken de mensen pas echt uit hun wachtrij-hypnose. Ze proberen vat te krijgen op de kip, pad, schildpad, vos, das en eend. De dieren zijn niet gediend van deze aandacht en blazen, bijten en grommen de mensen op afstand. 

En op dit punt ontwaakt mijn brein. Vanuit de droomstaat – theta-golven voor de liefhebber – schakel ik om naar een toestand waarin ik mijn gedachten bewust kan sturen, de alpha-golven. Ik probeer te achterhalen wie de vrouw is, of ik haar ken of op zijn minst herken. Ik besef dat ik geen gezicht heb geregistreerd, terwijl ik tijdens sommige dromen een bepaald persoon heel levendig voor me zie. Net of deze vrouw er dus eigenlijk niet was. Alsof haar energie enkel langskwam om afscheid te nemen. Maar afscheid waarvan dan, of van wie? En dan die dieren, wat hebben die te betekenen? Natuurlijk krijg ik op dat moment geen antwoord op de vragen die ik op mijn brein afvuur. Wat ik me in de loop van de dag wel realiseer, is dat deze periode in het jaar er een van afscheid nemen is. In het bijzonder voor mijn lieve ‘mini me’, die over enkele weken de deuren van de basisschool voorgoed achter zich zal sluiten.

Met een heerlijke krachtige, energieke en onuitputtelijke motivatie heeft ze zich op haar eindmusical gestort. Rol naar keuze in de pocket en oefenen maar! Zonder dat ik ook maar enige aansporing hoef te geven, wordt er tekst gearceerd – ‘In twee kleuren mam, want het een moet ik zeggen en het ander doen,’- kleding uitgezocht (niet alleen voor zichzelf, maar ook voor klasgenoten) en via een app een hele riedel maffe liedjes ingestudeerd. Dit proces roept bij mij vervolgens een stroom geweldige herinneringen op. Want alhoewel het voor (bijna) niemand meer een geheim zal zijn dat ik mijn verkering met het onderwijs heb verbroken, heb ik altijd ontzettend genoten van de musicals. De zelfgemaakte welteverstaan, waar ik de regie over had (iets met zelluf willen doen; autonomie).

In mijn digitale archief vind ik diverse opnames terug. Ik ben in het bijzonder nieuwsgierig naar die van 2006, toen ik voor het eerst een groep acht onder mijn hoede had die bestond uit slechts twaalf kinderen. Een bijeengeraapt zooitje kinderen, voor het eerst bij elkaar in de klas, waarvan de helft erg goed in staat was er voor zichzelf en de rest een zooitje van te maken. Het heeft me wat hoofdbrekens gekost, er vlogen wat stoelen, tranen en scheldwoorden door de klas, maar uiteindelijk werd het een groep. Misschien wel door die musical, waarbij we – als in: ik en de bevlogen collega van de klas tegenover de mijne, zonder wiens fantastische hulp ik niet had geweten waar te beginnen – de kinderen lieten doen waar ze goed in waren. Talent Gezocht! werd daardoor een heerlijke show met humor, pit, passie, veel interactie en bravoure. Met eenwielers, djembés, rappers, zangers, jojo-ers, The Beatles, een live band en zelf gespoten graffiti.

Het zien van de beelden ontroert me en doordrenkt me met het besef dat kinderen zoveel zelf kunnen en zoveel talenten hebben, maar vooral ook dat ze elkaar zo supergoed kunnen helpen. Slechts een klein knikje van ‘jij bent nu’ van het meisje naast hem, is wat een jongetje nodig heeft om zijn tekst weer te weten. Een extra rukje aan het gordijn door een ander kind maakt degene op het podium nog beter zichtbaar voor het publiek. Geef kinderen passende verantwoordelijkheid en ze nemen hem, geef ze een uitdaging die matcht met hun capaciteiten en ze gaan hem aan. Laat ze hun eigen pad volgen en vooral; geef ze het vertrouwen dat ze het kunnen.

voor Lisa
'

Gabriella´s song

Het is tijd voor de G. Voor wie deze stukjes slechts af en toe of juist in sneltreinvaart leest, wil ik dat best even toelichten; ik schrijf op alfabetische volgorde. Een zelfbedacht project waarbij ik aan elk blog een lied koppel. Wekelijks een blog schrijven is op zich al een uitdaging – voor mij overigens een van de leukste uitdagingen die ik kan bedenken – er keer op keer weer een passende song bij vinden maakt het een uitdaging in het kwadraat. Niet erg, worden mijn hersens blij van. Leren ze weer wat nieuws, houden ze van.

Bij het speuren naar input voor deze blog pluis ik wat ongeduldig de krant uit. Doorgaans heb ik al wel een verhaal ergens in mijn hoofd, een titel van een liedje op een andere plek paraat en op zeker moment vinden die twee elkaar. Dan is het enkel nog een kwestie van de ingrediënten op de juiste manier mixen en tot een opdienbaar gerecht omtoveren. Vandaag wil dat niet zo. De G zit zijn eigen verhaal in de weg. Van de krant word ik niet veel vrolijker en ik raak er enkel verstrikt in verhalen over ‘Godfathers’, verdenkingen van drugsgebruik in Greenrooms, de GGD en geharrewar over indianen en cowboys en opportunisten die zelf teststraten mogen opzetten. Aangezien dat mag tegen zelfgekozen tarieven zijn we vanzelf weer terug bij de maffia. Zucht, what else is new?

Dan maar de keuken in waar een soepje staat te pruttelen en de lege bouillonpot in afwachting is van haar volgende bestemming. Het glaswerk wordt namelijk onderdeel van een experiment. Dat ik graag nieuwe dingen leer is geen geheim en één van de onderwerpen waar ik mij helemaal in kan verliezen is epigenetica. Genetica op zichzelf is al interessant, maar het epi-voorvoegsel maakt dat het tot epische proporties uitgroeit! Kortgezegd gaat het erover dat onze genen door ervaringen en omstandigheden worden aan- of juist uitgezet. Een mooi voorbeeld is bijvoorbeeld dat alle vrouwtjesbijen in beginsel gelijk zijn. Doordat de koninginnelarve echter ander voedsel krijgt, groeit zij uit tot de koningin en de andere bijen tot werksters. Dit gegeven impliceert dat je je eigen constitutie op de een of andere manier dus ook kunt ‘herprogrammeren’. Iets waar dr. Joe Dispenza in zijn lezingen en boeken uitvoerig op ingaat. Ik laat de nieuwe kennis en informatie tot in elke vezel van mijn lijf doordringen en ga ermee aan de slag. Het zal wel even duren voor mijn genen snappen dat ze bij chocola en een broodje kaas geen alarmbellen af hoeven laten gaan, dus voor bewijs op de korte termijn voer ik de aankomende weken het volgende experiment uit. Niks nieuws overigens, allang bewezen, maar nog niet door mij:

Drie weken lang staan er drie potjes gekookte witte rijst in mijn huis. De een spreek ik gedurende die weken liefdevol toe, de tweede krijgt boze taal naar zijn witte korrels geslingerd en de derde wordt volledig genegeerd. Dochterlief wil graag aan het experiment meedoen, maar trekt een beteuterd gezicht als ik haar de acties uitleg. ‘Mam, dat vind ik zielig voor de rijst!’ Moet je nagaan hoe zielig het voor jezelf of een ander is als je onaardig doet, (ver)oordeelt, kleineert, onderdrukt, beknelt. Ik zal de aankomende weken verslag doen van de ontwikkelingen in de potjes. En zullen we dan afspreken dat als ik het bewijs heb dat liefdevol toespreken voor gezonde, witte rijst zorgt, we mét elkaar dan ook weer aardig gaan doen tégen elkaar en onszelf? Of zoals Joe Dispenza het verwoordt:

My hope is that we become a more evolved form of the human species who when freed from the chains of their own limits, heal one another; inform one another; support one another; trust one another; cooperate with one another; honor one another; shine for one another so that others can shine as well.

Benieuwd naar de soep? Koop een pot Kippenbouillon, vier ons spruitjes en diepvriesspinazie. Kook de spruitjes in een halve liter water. Pureer de spruitjes. Voeg de kippenbouillon en ca. twee ons spinazie toe, breng aan de kook en klaar is je soep. Genieten? Zeker weten!

Floyd

Op het terras klitten de mensen in plukjes samen. De regen heeft kapsels verwoest, broeken en schoenen doorweekt en brillen voorzien van een vage waas. Grote parasols vervullen vandaag hun taak als paraplu en waken over de hoofden van de verzopen katjes. Terrasverwarmers geven een zweem warmte af die net tot aan kleffe bovenbenen golft. Het is lente. ´In Nederland regent het,´ voegt een dame aan het naastgelegen tafeltje er voor haar buitenlandse tafelgenoot aan toe. ´Ja, 11 procent van de tijd,´ fluister ik mijn eigen verzopen katje grinnikend toe. Een vernietigende ruk van het dameshoofd met bijbehorende blik stoomt mijn kant op. Ik laat ‘m lekker doorkoken en verder waaien.

In het andere kwart onder ‘onze’ heater woedt een verhit gesprek over nalatige tandartsen, kronen die zomaar weggegooid worden en tut tut tut nog meer klagenswaardig leed. ‘Je zou zo´n tandarts toch, misschien toch maar overstappen naar een ander?’ suggereert de vriendin die duidelijk had gehoopt op een relaxed middagje op het terras. De aanklaagster (het zijn verdacht veel vrouwelijke zeikerds deze middag) zucht dat dat onmogelijk is. Haar tandarts weet het elke keer zo te plannen dat hij dienst heeft als zij een afspraak maakt.

Ik onderdruk een volgende sneer – ik kom op dreef zo tijdens deze onverwacht heerlijke afluistermomenten – en richt mijn aandacht weer op mijn eigen gezelschap. Zinloos, want de 11-jarige balanceert haar aandacht tussen een beker choco en een schermpje. Onder het geruststellende getik op het doek boven mijn hoofd, bijgevallen door vogelgetjilp in stereo laat ik mijn focus los en dwaal wat rond in mijn gedachten. Een herinnering plopt op. Dat doet hij de laatste tijd wel vaker, dus ik neem rustig de tijd om het hele verhaal zich te laten ontvouwen, de vage contouren weer helder te laten worden en een begin – midden – eind te ontwaren.

En dan ben ik ineens weer in Savannah, Georgia, VS. Het is september 1999 en ik heb een eindeloze maand in het vooruitzicht. Een maand waarin ik student-af moet zien te worden en me mentaal voorbereid op het serieuze leven dat komen gaat. Het wordt een maand van zoveel mogelijk lol, onbezorgdheid, ritjes naar ‘The Mall’, dansen op 2Unlimited, dagjes naar het strand, een boottocht door een moeras met bijbehorende alligators, wandelingen over kerhoven waar het spookt, kijken naar het bankje van Forrest Gump, eindeloos veel fudge naar binnen werken en niet meer naar buiten durven door ‘The Blair Witch’. Halverwege al dit zaligs dient zich echter een spelbreker aan; Floyd. Floyd de orkaan welteverstaan, die dreigend op Savannah afstevent en voor heel wat schade belooft te gaan zorgen. Al bowlend en vervolgens balletjes wegtikkend op de midgetgolfbaan wordt ons de omvang van Floyd steeds duidelijker; via de luidsprekers worden we gesommeerd de volgende ochtend voor 9 uur de stad te hebben verlaten. Evacueren is verplicht en dat zorgt voor onrust, paniek en het in allerijl een schuilplaats vinden. Wie geen toevluchtsoord heeft, kan met de resterende bevolking in een sporthal schuilen tot Floyd uitgeraasd is.

De volgende ochtend rijden we voor dag en dauw samen met de voltallige Savanniaanse bevolking de stad uit. Of zoals het beeldend verwoord staat in The New York Times:

The evacuation of Savannah began at dawn today, an endless motorized march of steaming engines and crying children fleeing the winds that threatened this old city’s historic buildings and Spanish moss.

De snelwegbanen die normaal gesproken stad inwaarts gericht zijn, zijn van richting veranderd en helpen het verkeer sneller van de mogelijke onheilsplek weg te komen. Als trage stroop kruipen we voort, enkele honderden kilometers landinwaarts nog te gaan naar ons schuiladres, in afwachting van wat komen gaat. Een surrealistische toestand; we zijn wel wat regen en wind gewend in ons eigen kleine kikkerlandje, maar kunnen ons geen voorstelling maken van wat een geweld een orkaan met zich meebrengt.

Ondanks de dreigende weerberichten zijn er ook mensen die zich niet gek laten maken; groot geworden in een stadje dat gedrenkt is in mystiek en magie en volhangt met Spanish moss, geloven ze dat ‘divine intervention‘ ze zal beschermen tegen orkanen. Ze krijgen gelijk. Floyd blijkt zich boven land al snel te vervelen en zijn strijd te staken. We treffen de stad nog zo aan als we haar achterlieten, met wat afgebroken takken als bewijs dat hij zich wel even heeft laten zien. De bewoners halen gelaten maar opgelucht de houten platen voor de ramen weg, winkels openen een voor een hun deuren weer en het normale leven hervindt zijn weg.

Tik tik tik tikt het lepeltje in het glas van dochterlief. Een laatste restje schuim prijkt op haar bovenlip, de regen heeft haar strijd gestaakt. Ook het gemopper om ons heen is verdwenen. Een weldadige rust daalt over het terras. Konden alle ‘stormen’ maar zo kort en krachtig zijn.

Early morning rain

Het is een ochtend waarop mist het zicht bepaalt. Plukjes wit omhullen de huizen in een genoeglijk stilzwijgen. Het bos aan de overkant lijkt van de tekening weggegumd. Vroege vogelaars zijn al halverwege hun dag en verhalen over de zang van het koolmeesje, het verschil tussen een aardhommel en een tuinhommel en dat er in prehistorische tijden ongeveer één T-Rex binnen de ring van Amsterdam geleefd zou hebben. Van zo’n imposante reuzin als Trix zouden we overigens niet al teveel te vrezen hebben gehad; een kleuter op zijwieltjes gaat al sneller! Maar gezien ons leven zich in een andere dimensie afspeelt, zullen we het moeten doen met onszelf als tegenstander.

Jammer genoeg is dat namelijk nog steeds de energie en sfeer waarin een groot deel van het leven zich afspeelt; die van tegenstand en conflict. Die van ik tegenover wij, die van wij tegenover zij. Ik merk het later op de dag op mijn wandeling langs het mini-moeras achter mijn huis. Ik ga volledig op in de fluitende vogels, het groen dat steeds groener wordt en de raarste creaties die ik in de bomen meen te zien (een knipoog van een sprookjesboom bijvoorbeeld, en een stukje verderop een boegbeeld; zo een van een beschilderd figuur die van de voorplecht van een boot af lijkt te duiken, maar dat terzijde).

Als ik uitgedroomd ben en mijn ogen weer op de bebouwing voor mij richt, bots ik bijna op een jongeman. Gehuld in de outfit van een zekere loterij business staat hij in de bocht van het pad wat op zijn telefoon te staren. Ik wil bijna doen of ik hem niet zie en hem mijn hoogstwaarschijnlijke gemopper op dit soort straatovervallen besparen. Zijn vriendelijke ogen kijken echter al op van boven zijn mondmasker en groeten me. Het contrast tussen sprankeling en twinkeling en de zwarte, niets doorlatende zwijgkap kan niet groter. Mijn ‘angst om te vallen voor de praatjes van een loterijverkoper omdat ik het zielig vind als hij geen zieltjes wint en zo weer maanden ergens aan vastzitten omdat ik geen zin heb moeite te doen om op te zeggen’ smelt als sneeuw voor de zon.

Ik ga hem redden en gooi hem een reddingslijn toe: Buiten zijn mondkapjes toch niet nodig? Zet ‘m lekker af en adem deze heerlijke lentelucht in! Je bent ver genoeg van huizen verwijderd, kom op, wie doet je wat? sprak ik hem toe, mijn weg vervolgend. Nou, op dat laatste had hij wel een antwoord. Vanuit het hoofdkantoor waren mondkapjes verplicht en er reden zelfs wagens door de wijk om te controleren. Bang als ze op dat hoofdkantoor waren voor imagoschade! Dat laatste riep hij me toe, want ik was inmiddels zo’n twintig meter verder. Ik draaide me al lopend verbijsterd naar hem om. Ik zag het direct voor me; van die Picnic-wagentjes met daarin onopvallende medewerkers van het hoofdkantoor, scheurend door de lege straten, op jacht naar colporteurs die de regels aan hun laars lapten… Maar nog voor ik hem kon vragen hoe dat dan zat met die imagoschade, werd ik opgeschrikt door een stem achter me. Een jongedame, gehuld in hetzelfde blauwe kostuum, bedankte de vrouw van het huis waar ze voor stond hartelijk voor haar deelname. Een stralende lach sierde haar gezicht en het zonlicht spatte van haar hagelwitte tanden af.

Early morning rain

Dancing Queen

Ik ben columnisten in kranten dankbaar voor hun bestaan. Zij weten kort, bondig en treffend te vatten wat mijn hart wel voelt, maar mijn hersens door de nog rondhangende mist niet in woorden omgezet krijgen. Zo ben ik volgens Sheita Sitalsing (VK) ultralinks geworden doordat de ganse politiek de rechterkant opgedanst is, terwijl er aan mijn ideeën en opvattingen de afgelopen twintig jaar niet zoveel veranderd is. Ultralinks klinkt heftig, radicaal bijna, ik weet niet zo goed wat ik van die term denken moet, ik word er een beetje moedeloos van. Het galmt nog wat na wanneer ik de volgende column lees. Andere krant, zelfde boodschap. Kari van der Heide (G&E) verwoordt het mooi: ‘Groen leven is een levensstijl. Eentje die wordt vergemakkelijkt of niet door de regering, maar er nooit van afhankelijk is. We gaan gewoon door.’

Zij gaat door, ik begin net. Want ook al stroken mijn idealen volledig met die van groene partijen, ernaar leven doe ik pas sinds kort. Films als ‘The Biggest Little Farm‘ en ‘Kiss the Ground’ inspireren me en doordringen me van het feit dat het anders moet én kan. Want hoewel veel linkse idealen als onrealistisch worden weggezet, betekent onrealistisch voor mij dat het er gewoon nog niet is. Niet dat het niet kan. Stap voor stap maak ik dan ook mijn eigen voetstappen groener, elke verandering, hoe klein ook, is er één. Dat realiseer ik me weer eens als ik met een coachingsopdracht in mijn hoofd en een schriftje in de hand sta te zien, voelen en ruiken wat er in mijn tuin gebeurt. Ik vind het er voor deze tijd van het jaar flink druk. De Polderbaan is er niks bij. Naast de ‘gewone’ honingbij, die zwaar van de klompjes stuifmeel nog een laatste kelkje leeg slurpt, danst een kleiner bijtje. Mooi bruin lijfje, met een roodachtig kontje.

Ik heb geen idee wie ze is. Nieuwsgierig geworden ga ik het wereld wijde web op, ietwat beschroomd, want ik heb net geleerd dat de datacenter in Hollands Kroon per uur twee keer zoveel water verbruiken als een gemiddeld huishouden in een heel jaar. Gelukkig wordt er wel nagedacht over waar bijen en andere insecten moeten leven, nu grasland en bloemenvelden getransformeerd worden tot blikkerende panelenzeeën. Tegelijkertijd bepalen pesticidenfabrikanten zelf hoe bij-vriendelijk ze zijn en staat daardoor het bijenrichtsnoer niet meer garant voor de bescherming van hommel en bij. Jakkebak, idiote wereld. Intussen doen de bijen die er nog zijn nietsvermoedend wat ze al duizenden jaren doen en ook nog duizenden jaren moeten blijven doen, namelijk planten bestuiven.

Waar het op veel terreinen dweilen met de kraan open is, pappen en nathouden, mosterd na de maaltijd, kan dat hier gewoon niet. We moeten voorkomen want genezen is niet mogelijk. Zonder bijen komt simpelweg een groot deel van onze voedselvoorziening in gevaar. Dan is er niet alleen geen mosterd meer, maar ook geen maaltijd. In mijn agenda staat voor 17 april dan ook een half uurtje bijentelling genoteerd. De 18e mag ook, net hoe je pet staat of hoe de zon schijnt. Ik hoop dat de rosse metselbij zich weer meldt. De blauwe druifjes staan al voor haar klaar. In de tussentijd blijf ik heerlijke maaltijden maken en ze vangen in beeld. Je weet nooit wat wij onze kleinkinderen later vertellen moeten…

Carnaval

Ik heb net mijn druipende jas boven de verwarming gehangen, handschoenen te drogen gelegd en een droge broek aangetrokken als ik zie dat de storm in de tuin wat verandering heeft aangebracht. Mijn tuinset is aan de wandel gegaan. De hoes die eromheen zit om het hout tegen dit soort weer te beschermen, heeft voor ballon gespeeld. Met enorme kracht bolt hij bij een nieuwe windvlaag op en schuift het geheel weer een paar centimeter verder. Ik weet niet wat hoes en tafel van plan zijn, maar ik scheid ze van elkaar en laat de tafel bloot in de tuin achter. Net voor ik de deur achter me dicht kan doen laat de wind een enorme brul horen en stort er een kussen uit het luchtruim achter me neer. Die gaat uit zichzelf nergens meer heen gok ik.

Van achter het keukenraam kijk ik naar de regen, mijn handen warmend aan een kop thee. Mijn bril beslaat en ik herinner me eenzelfde soort dag, twee jaar geleden. Dochterlief had ik achtergelaten bij een college over Mondriaan en toe aan iets warms begaf ik me naar het museumcafé. Nog voor ik de deur opende, hoorde ik het vrolijke gekakel van de stemmen die het café vulden. Eigenlijk te moe om ertegen te kunnen, ging ik naar binnen. Ik vond nog net een tafeltje in een hoekje, waar ik me installeerde met een nieuwe pen en een maagdelijk leeg notitieboekje.

Aan de verandering in mijn handschrift kan ik zien wanneer mijn bubbel lek werd geprikt; eerst gestoord voor thee en nootjes. Niet heel erg, snel weer verder. Maar nog geen regel verder schuift er een vrouw aan mijn tafeltje aan. Ze kan niet níet praten. Verontschuldigt zich er meerdere malen voor. In eerste instantie glimlach ik wat, duik weer in mijn hoofd, maar uiteindelijk kan ik niet om het gekwetter, getetter, gekakel en de tragiek heen. Hoe het me uiteindelijk is gelukt een samenhangend geheel op papier te krijgen, weet ik niet meer. Maar de overeenkomsten tussen wat ik schreef en het verhaal dat zich naast en om me heen afspeelde, zijn onmiskenbaar. Die tussen het carnavaleske van de dieren- en mensenwereld eveneens…

Vanaf de Leeuwenrots aanschouwt Koning Leeuw de savanne. Met trots overziet hij zijn onderdanen; het is hij die regeert, die bepaalt, die zorgt voor volle buiken en balans in de kuddes. Met één brul is het gemor aan vlarden, met één beet de prooi geveld.

Met licht ontzag – alhoewel nooit toegegeven – zie hij Olifant grazen. De slurf wiegend langs zachte sprietjes gras, teder haar kalf een zetje gevend; toe maar, je kunt het, het beekje is te doen. Olifant observeert en kiest bewust, haar stappen laten golven achter in het aardoppervlak.

Koning Leeuw aarzelt, hij twijfelt; zie de schildpadden daar in de verte onthaast hun poten verplaatsen, de zebra’s dartel tikkertje spelen, de vogels onverstoorbaar hun eigen lied volgen. Zelfs de botten, de resten van grootheden die eens waren, trillen zacht hun eigen deun voor wie echt luisteren wil.

Koning Leeuw brult toch nog maar eens en slentert dan terug naar de eenzame boom aan de rand van de rots. Hij zakt neer, zijn oogleden zwaar. Regeren kan ook slapend.

luister maar…

The Bridge

Ik moet net boven mijn macht tillen om de doos van de kast te krijgen. Met alle yogi-power die ik inmiddels in me heb, probeer ik mijn evenwicht te bewaren en zo de afstand tussen donker en licht te overbruggen. Ik wankel, doe een zielige poging met één hand mezelf en doos te redden, maar tevergeefs. De doos glipt uit mijn handen en we landen beide met een doffe plof op bed. Het deksel schuift wat van de rand, maar de inhoud blijft nog even geheim.

Aangezien ik naast intens, perfectionistisch en volhardend ook gigantisch lui en gemakzuchtig ben, is het me een raadsel wat ik aan ga treffen. Zijn het de albums waarin de foto’s aan de wandel zijn gegaan, de fotohoekjes als fossielen achterlatend op de bladzijden? Albums waarin de kiekjes benadrukt werden door handgeschreven data en geestig bedoelde onderschriften? Vergeelde randen, vervaagde kleuren, babyvet en retro kapsels? Of tref ik de digitale variant, waaruit nooit ook maar één afbeelding kan ontsnappen? Waarin de loop der gebeurtenissen blijft zoals hij is, met niet al teveel moeite samengesteld door een algoritme, gemak dient de mens.

Het blijkt de doos der bruggen. De brug tussen het Kodak-rolletje en Albelli-album. Maar ook van de letterlijke bruggen zoals die hier in Denemarken. Ze vertellen het verhaal van vakanties, van seizoenen, van techniek, van zoeken naar mogelijkheden om plekken, landen en culturen met elkaar te verbinden. Ze roepen associaties op met boeken en series, zoals die van de angstaanjagende gebeurtenissen op de brug tussen Kopenhagen en Malmö. Een brug die riekt naar duister en mysterie, intrige en je laten meeslepen. Niet in het minst aangewakkerd door de huiveringwekkende en toch prachtige titelsong die elke aflevering vergezelt. De klanken bezorgen me hetzelfde gewiebel in mijn onderbuik en gevoel van een vuist om mijn hart als dat ik als kind had, elke keer dat ik zag hoe Ronja poogde over de Hellepoel te springen. Oh wat gunde ik haar een brug! (Al was het maar om zelf weer rustig adem te kunnen halen…)

Naast die letterlijke brug, hadden zij en haar vriend Birk erg veel behoefte aan een figuurlijke brug. Een brug om de kloof tussen twee families te dichten, om een ruzie te beslechten, een vriendschap te herstellen. In mijn albums wemelt het van dit soort bruggen. Ik zie vervlogen tijden, vrienden van weleer, kleine en grote liefdes. Liefdes poserend naast een brug, diep van binnen wetend dat we de overkant niet samen zouden bereiken. Ik tref bruggen in families, generaties aaneengeregen, van het leven naar de dood, van het ene gezin naar het andere. Ik tref bruggen van jeugd naar jong volwassene, van zorgeloos en vrij naar denkend te weten wat het ritme van de levensdans is.

En elke keer dat ik pauzeer, mijn hersenen de broodnodige rust gun, een kopje thee maak, over het water staar en de radio aanzet, is daar een muzikaal bruggetje. Porgy and Bess openen in mijn hart het lijntje naar mijn grootmoeder, het klarinetconcert van Mozart haalt mijn opa erbij, en de opzwepende klanken van The West Side Story zetten me met mijn ouders naast de platenspeler en met vrienden in het theater. Ik was bijna vergeten hoe mooi ik dit alles vind en hoeveel vreugde er uit muziek te halen valt.

En alhoewel de critici niet per se te spreken zijn over dit album van Billy Joel, betreed ik toch zijn ‘Bridge’ en steek ik over, swingend het weekend in.

Ain’t no mountain

Ik houd niet van bergen. Ik vind ze beklemmend, ze belemmeren mijn zicht. Ik vermijd ze dan ook zoveel mogelijk; als het even kan blijf ik tijdens vakanties in Nederland, op Texel, woon ik aan het water, natte voeten gegarandeerd, mijn kreeftenhart innig tevreden.

Als ik dan toch naar de bergen moet – bijvoorbeeld na de ferme kreet ‘Ik wil naar de bergen!’ van dochterlief – en ik heb er iets over te zeggen, dan opteer ik voor die van de milde soort. Zo’n laf Zwitsers voor-Alpje met een flinke plas water voor de deur bijvoorbeeld. Prima, niks op tegen. Als de eis is ‘berg met klinkende naam’, ga ik voor de Kilimanjaro. Er door de Tanzaniaanse savanne op kilometers afstand langs rijden en vanuit de bus verzuchten hoe mooi en gaaf en imposant de berg wel niet is. Kan ik ook.

Er zijn echter ook nog andere bergen. Van die figuurlijke. Die laten zich niet zo gemakkelijk negeren. Het liefst nestelen die zich pontificaal in mijn gezichtsveld. Groot, woest, donker, kaal, onneembaar. Oneindig hoog, oneindig breed. Telkens vraag ik me weer af waarom er geen lieflijk kabbelend beekje langs deze bergen stroomt. Beekjes waaruit je verfrissend water uit je handen kunt drinken. Waarom er geen bankjes staan om lekker even op uit te rusten. Waarom ik geen gezellig paadje zie waarlangs Milka-koeien met bellen staan te grazen en waar je – vooruit, fantaseren kost niks – in je dirndljurkje overheen kunt huppelen. Waarom ik überhaupt geen pad zie.

Maar de bergen horen bij me. Ik bedwing ze, ik beklim ze, ik boor tunnels en leg passen aan. Geen berg blijkt uiteindelijk te hoog. Ik kom aan de andere kant en geniet. Ik geniet van het uitzicht, de hoogvlakte, het overzicht, de blik op het landschap voor me. Ik rust uit en adem zuurstof in. Want daar, in de verte, gloort de volgende…

Add to the pile

Deze week belandde er een mail in mijn inbox over teveel denken en daardoor niet tot handelen komen. Ik herken me er vreselijk in; de vele vervolgvragen die bijvoorbeeld opkomen bij een vraag als ‘wil je in een melkveebedrijf werken?’ Ja, over dit soort vragen denk ik na. Die worden mij namelijk gesteld in de interessetestjes waarmee het reïntegratiebureau denkt mij hop hop hop aan een andere baan te kunnen helpen. Dat iedereen die er iets over te vinden heeft daarbij vergeet dat ik überhaupt nog niet zover ben dat ik weer kan werken, laat staan dat ik weet of ik een andere baan wil, is blijkbaar bijzaak. Of nog niet eens. Geen zaak.

Maar dat terzijde. Het is een leuke vraag, over dat melkveebedrijf; wat is het dan voor bedrijf? Eén met een Lely Astronaut en lekker eigenwijze koeien die uit zijn op biks? Eén met een gezellig winkeltje op het erf, waar je biologische producten van eigen grond kunt kopen, waar tijd is voor een praatje en de vliegen zich oogluikend tegoed doen aan de kaasblokjes? Eén met een speurtocht, een terrasje, workshops en zelfgemaakt ijs? En dat ik dan na het werk in mijn dagboek schrijf over wat ik de hele dag zoal beleefd heb?

Want dat schrijven, daar gaat het natuurlijk over. Schrijven is wat ik echt leuk vind, waar ik energie uit haal, wat ik ook op zondag doe, wat de aanzet van mijn vleugels vormt. Elke dag het ritme volgen dat voor mij werkt. Me blij voelen, vleugjes flow ervaren. Proberen de vorm te vinden, passend bij de eindeloze stroom puzzelstukjes in mijn hoofd. Of net als Danny Vera afstemmen op de juiste frequentie en door de ruis heen ineens die heldere zin horen, de brug naar een kloppend verhaal.

Dáár droom ik van en tegelijkertijd gaat dáár mijn ‘teveel’ aan denken en mijn innerlijk geknaag over. Want leuk dat ik van schrijven hou, maar wat ga ik dan schrijven? Zal ik ooit kunnen leven van mijn schrijfsels of moet er altijd wat anders naast? En wat moet dat andere dan zijn zodat ik genoeg energie voor het schrijven overhoud? Zal ik van schrijven ooit mijn droomleven kunnen financieren? Er zijn maar zo weinig mensen die dat echt lukt. Want wie leest mijn werk? Is het überhaupt goed genoeg? Moet ik blogs blijven schrijven of me toch wagen aan een echt boek? Mijn gedichten nieuw leven inblazen? Er zijn al zoveel blogs, zoveel zelfhulpboeken, zoveel lichte/luchtige romans. Is wat ik schrijf wel origineel genoeg? Ik ken de grote stapels bij de uitgevers op het bureau maar al te goed. Het heeft eigenlijk geen zin eraan te beginnen…

Dit soort vragen en geweeklaag weerhield me er lange tijd van ook maar een letter op papier te zetten. Ik was het bos weliswaar tot aan de rand genaderd, maar er zeker van dat achter elke boom een beer verstopt zat. Een beer die me zou verslinden, vermorzelen, of tenminste het bos uit zou weten te jagen. Hoe ik in hemelsnaam aan de andere kant van het bos terecht moest komen, geen idee. Voor mijn gevoel was het onmogelijk en een zinloze exercitie.

Ik zette maar weer eens een podcast aan, in de hoop iets opbeurends en inspirerends mee te krijgen. Toegegeven, ik zat te miesmuizen en zwelgen in medelijden over mijn huidige staat van zijn. Luisteren lukte maar net. Het gesprek tussen Marie Forleo en Elizabeth Gilbert begon met de nodige introducties en halleluja’s over hoe geweldig ze elkaar wel niet vonden. Daar gingen mijn gedachten alweer; ‘jaja, zij wel, dat lukt mij nooit’, waardoor ik bijna de essentie van het gesprek miste. Maar ineens – alsof ik na eindeloos braakballen pluizend tussen al het stof ineens een puntgaaf skeletje tevoorschijn toverde (oké, misschien een gekke vergelijking) – was daar dat statement:

I don’t care if it’s been done. I don’t care if it’s been done ten thousand times. If you need to do it; do it!

Er ging een knopje om. Heel simpel eigenlijk. Oké dames, als jullie het zeggen zal het wel zo zijn! Blijkbaar heb ik het nodig van een ander te horen dat het gewoon goed is te doen wat je wilt doen. Dat het niet uitmaakt dat er al duizenden schrijvers, coaches, schilders, bakkers, hoveniers of acteurs zijn; als jij iets toe te voegen hebt dan moet je dat doen. Voor elke toevoeging aan de stapel is er vast ook iemand die net op jouw bijdrage zit te wachten. En eigenlijk moet je doen wat je wilt doen omdát je het wilt doen. Ongeacht of je er een bepaald resultaat mee wilt behalen, dat is stap twee (of tien of honderd…).

Ik ben dus ik schrijf. Voor mezelf, voor wie dit leest. Ik doe het gewoon. Omdat ik dat wil. Wat er aan de andere kant van het bos is; geen idee. Of het echt een donker, wild woud vol met beren is; geen idee. Adrienne van den Bos verwoordt het mooi: het brein kan niet zien wat er onderweg door dat donkere bos nog gaat gebeuren. Dus hup, uit het denken in het doen. Met volle angst vooruit!

een vogel
een astronaut
een koe ziet zich beloond
een volle uier
leeggetankt
geloei op volle kracht

een piep, gestaag
een fotograaf
een speels model gekiekt
de stilte klinkt
vol bravour
een trekker gooit 'm om

een kind
een bezem
licht sabbelend gesmak
bruine ogen
lange wimpers
de geur van mest bezinkt