Terwijl Jupiter en Saturnus keurig uitgelijnd staan te stralen, weet het slaapfilter de groeven van mijn geest niet te vinden. Ik lig in de warme cocon van een dekbed dat slechts door een kiertje nog wat lucht en licht doorlaat. Lucht die druk blazend achter het rolgordijn vandaan probeert te komen. Zodra het mij gevonden heeft, laat het een koude plek achter en raast vervolgens gierend verder. Onder de deur door, wervelend door het trapgat en snel de volgende kamer in. Een kamer waar een meisje de slaap niet vatten kan. Wat stralen verstrooid licht bereiken in tegengestelde richting de huid die strak over mijn oog gespannen ligt. Mijn chagrijnige ik moppert, tiert en grumpft als een rasechte Scrooge.

Wat het er niet beter op maakt, is dat op dit soort momenten vanuit de krochten van mijn geest ineens de meest briljante zinnen opduiken. Naar mijn mening dan hè, over smaak en kwaliteit valt natuurlijk altijd te twisten. Maar omdat ze enkel in mijn geest rondbuitelen kan dat lekker niet. Mijn perfectionistische ik ontspant wat en besluit er maar van te genieten. Van die briljante metaforen, geniale ingevingen en rake zinsneden die elkaars plek proberen in te pikken. Ze verschijnen en verdwijnen te snel om ze een voor een te vangen en rustig naar papier te begeleiden. Ik pik er een enkele uit, kijk en luister er eens naar en geef hem een veilig plekje in mijn geheugen.

Vervolgens reis ik af naar Cornwall, Wales en IJsland. Ik haal de betoverende beelden tevoorschijn die Raynor Winn zo ingenieus op papier weet te krijgen. Ik ben ronduit jaloers op haar; op haar schrijfkunst welteverstaan. Want op de reden die ten grondslag ligt aan haar noodzaak om te schrijven, hoeft niemand jaloers te zijn. Maar nu laat ik de Hollandse zuidwester overgaan in een Engelse storm. De regen die op de galerij boven mij neervalt, wordt getik op tentdoek. Ik trek mijn slaapzak nog wat strakker om me heen en laat mijn geest vertrekken.


